In mijn filmpje over de geschiedenis der Statenvertaling heb ik het over de uitgave van Cats en Van Hengel uit 1834 gehad, die de eerste uitgave der Statenvertaling in moderne spelling was. Al in deze uitgave uit 1834 zijn Latijnsche leenwoorden zooals ,,consciëntie” vervangen door Nederlandsche woorden met gelijke beteekenis. ,,Consciëntie” werd vanaf toen dus ,,geweten”. In de kantteekeningenbijbels ging dat soms anders. Daar werden in de kantteekeningen de Latijnsche woorden in sommige uitgaven eveneens vervangen door Nederlandsche woorden, terwijl zij in andere, zooals die van Swaan uit 1864, niet vervangen werden, maar tusschen haakjes achter het Latijnsche woord de Nederlandsche vertaling geplaatst werd. Zoo verdwenen in de negentiende eeuw de meeste Latijnsche leenwoorden uit de Statenbijbels, op enkele woorden als ,,natie” na. Aan het einde der twintigste eeuw heeft de Gereformeerde Bijbelstichting in hare uitgaven echter weêr enkele Latijnsche woorden teruggeplaatst, zooals ,,consciëntie” en ,,ordineeren”, terwijl zij andere negentiende-eeuwsche veranderingen, zooals ,,voorbeeld” in plaats van het Latijnsche ,,exempel”, wel heeft laten staan. Omdat er blijkbaar eenige onduidelijkheid bestaat over den rechten weg in dezen, zal ik hier wat dieper op ingaan.
Vaak hoort men het verhaal dat het in de eene taal mogelijk is om meer dingen te zeggen dan in de andere taal, waardoor eene vertaling van de eene in de andere taal moeilijk of zelfs onmogelijk zoude zijn. Dit is een fabel. Onze taal is een geschenk van onzen Almachtigen Schepper, en Hij heeft er in zijne Goddelijke wijsheid voor gezorgd dat het in élke taal mogelijk is om álles te zeggen. Zoogenaamde ,,primitieve” talen bestaan niet, tenzij men met ,,primitieve taal” gebrekkige kennis van eene vreemde, aangeleerde taal bedoelt. Vaak hoort men zeggen dat er in eene vertaling altijd iets verloren gaat van de oorspronkelijke beteekenis. Ook dat is onzin. Vrijwel altijd is een tekst één op één over te zetten, zonder eenig verlies van beteekenis, en slechts in een enkel geval is er sprake van meerdere vertalingsmogelijkheden in het Nederlandsch. En in dat betrekkelijk zeldzame geval hebben de vertalers van den Statenbijbel in de kantteekeningen altijd uitgebreid melding gemaakt van de andere vertaalmogelijkheden. Er is bij het vertalen dus niets van den oorspronkelijken zin verloren gegaan. Desondanks zijn er lieden die steeds blijven lasteren dat er bij het vertalen altijd iets verloren gaat, waarmede ze bedoelen dat er heelemaal geene goede vertaling der Heilige Schriftuur mogelijk zij en dat de Statenvertaling dus ook geene goede vertaling zoude zijn. Dat is niets meer dan eene lastering tegen den Statenbijbel en eene lastering tegen den Schepper der talen. Want als vertaling onmogelijk zij, waarom heeft God dan zijn Woord zelfs in het oorspronkelijke in drie talen geschreven? Want de Bijbel is geschreven in het Hebreeuwsch, Arameesch en Grieksch. En waarom staan er dan in het Grieksche Nieuwe Testament tientallen aanhalingen uit het Hebreeuwsche Oude Testament? Hoe kan dat, als vertaling onmogelijk ware? God wist heus wel wat Hij deed toen hij de talen verwarde tijdens de torenbouw van Babel, waarover gij kunt lezen in Genesis hoofdstuk 11. In deze Babylonische taalverwarring heeft de Schepper der taal ook de mogelijkheid besloten om Zijn Woord onder alle natie en geslacht en taal en volk te verspreiden, namelijk door middel van... vertaling! Het Nederlandsch doet niet onder voor welke taal dan ook. Wij kunnen in onze eigene moedertaal alles zeggen wat voor vertaling noodig is, en het is daarom volstrekt niet noodzakelijk om in eene Bijbelvertaling buitenlandsche leenwoorden te gebruiken.
De Statenvertalers hebben dus niet Latijnsche leenwoorden gebruikt omdat er geene Nederlandsche woorden voor zouden bestaan. Naast het Latijnsche ,,exempel” bezigden zij evengoed het Nederlandsche woord ,,voorbeeld”, denk aan 1 Korinthe 10:6. Nederlandschtaligen gebruiken graag woorden met eene gelijke beteekenis, synoniemen dus, om eentoonigheid in een betoog te voorkomen. Nu is het zoo dat sommige vreemde woorden als het ware het burgerschap krijgen in eene taal. Oorspronkelijk Grieksche woorden als ,,evangelie”, ,,profeet” en niet te vergeten de naam ,,Christus” zelf zijn al sinds het vroege Christendom onderdeel geworden van bijna alle Europeesche talen en het Nederlandsch vormt daarop geene uitzondering. Reeds in de allervroegste vertalingen van den Bijbel werden deze Grieksche woorden onvertaald gelaten, omdat zij onder de vroege Christenen van alle talen letterlijk een begrip waren geworden. Men denke bijvoorbeeld aan de eerste Bijbelvertaling in eene aan de onze verwante taal, namelijk het Gotisch, uit de vierde eeuw na Christus. Over de vraag of een woord als ,,consciëntie” ook het burgerschap heeft gekregen in de Nederlandsche taal is meningsverschil mogelijk, maar ,,consciëntie” is in tegenstelling tot Grieksche woorden als ,,evangelie”, ,,profeet” en ,,Christus” geen begrip uit het vroege Christendom. Hoe het ook zij, vele Latijnsche leenwoorden die de Statenvertalers gebruikten waren in de zeventiende eeuw zeer algemeen in geleerde schrijftaal, en werden daarom waarschijnlijk nauwelijks als leenwoorden gezien. En uit het bekende spreekwoord uit den tachtigjarigen oorlog ,,Van Alkmaar begint de victorie!” blijkt wel dat deze Latijnsche leenwoorden meer dan thans ook gebruikt werden in de volkstaal.
Maar is eene verandering van het Latijnsche leenwoord ,,consciëntie” in het Nederlandsche woord ,,geweten” nu af te keuren, of toe te juichen? Wat zegt de Heilige Schriftuur over dit onderwerp? Zij moet immers onze leidraad zijn bij het beantwoorden van élke vraag. Welnu, Paulus is heel duidelijk over dit onderwerp. Paulus schrijft in 1 Korinthe 14:19: ,,Maar ik wil [liever] in de gemeente vijf woorden spreken met mijn verstand, opdat ik ook anderen moge onderwijzen, dan tien duizend woorden in eene [vreemde] taal.” Liever vijf woorden in uwe eigene taal, dan tien duizend woorden in eene vreemde taal. Kan het nog duidelijker? Paulus zegt voorts in 1 Korinthe 14:5a: ,,En ik wil [wel], dat gij allen in [vreemde] talen spreekt, maar meer, dat gij profeteert;” Hij bedoelt hier het spreken in vreemde talen als eene gave des Heiligen Geests. In den aanvang van de verkondiging van het evangelie was het namelijk van belang dat het evangelie kracht werd bijgezet door bijzondere gaven van den Heiligen Geest. Eén van die gaven was de gave van het spreken in vreemde talen, namelijk om menschen met eene andere taal ook het evangelie te kunnen verkondigen. Gij kunt dit lezen in de Bijbelsche geschiedenissen in Handelingen hoofdstuk 2. De gave der talen was eene prachtige gave van den Heiligen Geest, maar in de gemeente zelve is het belangrijker om te profeteeren, dat is om te prediken. In de gemeente verkondigt ge immers niet het evangelie aan vreemden, maar daar sticht gij uwe broeders en zusters in het geloof. Daarom vervolgt Paulus in 1 Korinthe 14:5b: ,,want die profeteert, is meerder dan die [vreemde] talen spreekt, tenzij dan dat hij het uitlegge, opdat de gemeente stichting moge ontvangen.” Dus: indien gij toch in eene vreemde taal spreekt, leg dan wel uit wat gij spreekt, vertaal wat gij spreekt, zoodat de gemeente er wel iets van leert. Paulus is in zijnen eersten brief aan de Korinthiërs derhalve heel duidelijk over het gebruik van vreemde talen in den Godsdienst: spreek uwe eigene landstaal, zoodat menschen het begrijpen, en indien gij toch eene vreemde taal gebruiket, vertaal het dan wat gij zegt.
Voor eene Bijbelvertaling geldt hetzelfde. Gebruik in de vertaling Nederlandsche woorden, en indien er toch vreemde woorden gebruikt worden, leg ze dan uit. Op dezen grond ben ik van mening dat de negentiende eeuwsche vertaling van de Latijnsche leenwoorden in Nederlandsche woorden met eene gelijke beteekenis eene goede zaak is. Het is geenszins af te keuren dat er in plaats van ,,consciëntie” thans ,,geweten” staat. En in de kantteekeningen werden de Latijnsche leenwoorden in sommige uitgaven voorzien van eenen uitleg tusschen haakjes, wat ook geheel in overeenstemming is met Paulus’ voorschriften.
Paulus zegt dit met eene reden. Er schuilt een groot gevaar in het gebruik van buitenlandsche woorden. Indien menschen vreemde woorden namelijk niet verstaan, kan men die woorden verkeerd begrijpen en kunnen zij een geheel eigen leven gaan leiden. Een berucht voorbeeld hiervan is het woord ,,Lucifer” dat in den Engelschen King James Bijbel voorkomt in Jesaja 14:12. Ik heb hier een filmpje over gemaakt, getiteld ,,Morgenster of Lucifer? King James of Statenvertaling?” Het gaat in het kort om het volgende. In Jesaja hoofdstuk 14 noemt God den duivel bespottend de Morgenster. Het gaat om zuivere ironie, want niet de duivel maar Jezus is in werkelijkheid de Morgenster, want Jezus noemt zichzelven in Openbaring 22:16 ,,de Morgenster.” Maar Satan wil zich voordoen als de Morgenster, want ,,de satan zelf verandert zich in eenen engel des lichts.” (2 Korinthe 11:14b). Satan mocht willen dat hij de Morgenster ware. Om het wat duidelijker te maken dat het hier om spot gaat, hebben de Engelsche vertalers ervoor gekozen om in Jesaja 14:12 niet ,,morning star” of ,,day star” te gebruiken, maar ,,Lucifer”, dat in het Latijn eveneens ,,Morgenster” beteekent. Laat ik dat benadrukken: ,,Lucifer” beteekent in het Latijn ,,Morgenster”! Maar omdat men geen Latijn spreekt, is dit woord ,,Lucifer” een geheel eigen leven gaan leiden en gingen Engelschen denken dat ,,Lucifer” de naam van den duivel is. Het is Godslasterlijk om den duivel zonder spot ,,Lucifer” te noemen, want ,,Lucifer” beteekent dus gewoon ,,Morgenster” en de titel van Morgenster komt uitsluitend den Heere Jezus toe. En als de Engelsche vertalers zich aan de duidelijke voorschriften van Paulus hadden gehouden, dan was deze misvatting nooit ontstaan.
Nu moet ik wel zeggen dat er in dit opzicht eenig verschil is tusschen het Engelsch en het Nederlandsch. De Engelsche taal is sterk verbasterd en zij is werkelijk doorspekt met Latijnsche leenwoorden, die de Engelschen niet meer als leenwoorden beschouwen. Het Engelsch is wat zijnen oorspronkelijken woordenschat betreft eene sterk verarmde taal. In het Nederlandsch is dat veel minder het geval, maar ook in het Nederlandsch gebruikte men in de zeventiende eeuw veel meer Latijnsche leenwoorden in de schrijftaal dan thans het geval is. Het is dus wel te verklaren dat in de zeventiende-eeuwsche Statenvertaling een Latijnsch leenwoord – als ,,consciëntie” – gebruikt werd, maar het is op Bijbelsche gronden beter om Nederlandsche woorden te gebruiken.
Kijk ook naar mijn’ andere filmpjes over het ware evangelie van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus. En vergeet niet te abonneeren op mijn kanaal, dat naar het kortste vers uit den Bijbel, Johannes 11:35, genaamd is: ,,Jezus Weende’’.